“Een spel?” Zijn wijsvinger tekende langzaam een kringetje in het plasje bier op de toog. “Voor een deel wel, natuurlijk. Het is fun, dat zal ik niet ontkennen. Maar tegelijk is het ook zoveel meer dan dat.” Mijn nieuwe vriend meende het bloedserieus: deep down voelde hij zich cowboy.
MEER BEPAALD IN DE FAR WEST
Een prille lentedag in 2009. Ik hing aan de toog in saloon Wichita in Meulebeke. Niet bepaald het verre westen, maar toch een eind West-Vlaanderen in. Meer afstand tot het leven van alledag had mijn gesprekspartner duidelijk niet nodig.
Je vond hem hier bijna elke weekend terug. Stetson zwierig op het achterhoofd gedrukt, een Colt 45 duidelijk zichtbaar in de holster. Hij klopte zich op de borst. “Dit is wie ik echt ben”, zei hij.
Hij dronk zijn glas leeg en schopte met een zware laars tegen een barkruk. “Nog ene?” De bartender, die er net zo uitzag als hij, schoof ons twee glazen bier toe. Hij nam een slok en keek me ernstig aan. “Neen, ik meen het. Hier ben ik thuis.”
Het café zat tot de nok vol. Alle klanten - behalve ik - droegen een 19de eeuwse westernoutfit. Ik was omsingeld door cowboys, trappers en indianen.
Opvallend veel soldaten in uniform ook, zuiderlingen én noorderlingen. Ze wisselden grapjes uit en klonken gemoedelijk op elkaars gezondheid. Hier in the town of Meulebeke had de Amerikaanse burgeroorlog alvast geen schisma veroorzaakt.
“Als je het mij vraagt, ben ik meer dan een eeuw te laat geboren”, vertrouwde mijn kersverse drinking buddy me nog toe. Dan werd hij opgeslokt door de massa. Het waren woorden die ik de komende weken nog vaker zou horen. De Wichita Ranch was mijn eerste stop in mijn tocht doorheen de Belgische Far West. Ik was hier om kennis te maken met de Arizona Rangers, een kleine groep liefhebbers van het Amerikaanse Westen. Het onthaal was hartelijk (en overgoten met meer dan één glas bier).
De Rangers waren één van het handvol clubs die geobsedeerd waren door het dagelijkse leven in de 19de eeuwse Far West.
Wat zij deden was deels re-enactment, het uitbeelden van een historische periode, deels iets dat veel dieper ging. Want deze mensen namen hun liefhebberij wel heel erg ernstig. “Als je echt wilt begrijpen wat we doen”, maakte John (zijn westernnaam, of course) me duidelijk, “moet je samen met ons op kamp gaan.”
Ik werd enthousiast uitgenodigd door Harry en Jennifer, de bezielers van de Rangers. Dankzij hen kreeg ik de komende maanden toegang tot enkele tentenkampen van Belgische Westernclubs. De leden verzamelden er - in bossen en afgehuurde weiden - om te doen wat ze het liefste deden: zo authentiek mogelijk leven als cowboys en indianen. Niet ten behoeve van een publiek, maar gewoon voor zichzelf. En jawel, zonder elektriciteit of lopend water (al waren er tot mijn grote opluchting wel steeds moderne toiletten ter beschikking).
Enkele weekends lang deelde ik lief en leed met de groep. Ik maakte kennis met loodgieters en bankbedienden, onderwijzers en dakwerkers, garagisten en fabrieksarbeiders.
In de microkosmos van de club droegen ze allemaal een andere naam: Jan was Hank, Jean-Pierre was Pete, Joris werd Witte Veer genoemd.
Allemaal zwoeren ze op zaterdag en zondag heel even het moderne leven af en vervelden tot hun Far West alter ego. Ze stookten kampvuurtjes, ploegden door de modder op mocassins of cowboylaarzen, trainden zich in tomahawkwerpen, namen deel aan legeroefeningen en schoten losse flodders af met hun geweren.
In de verste verten was geen paard te bekennen (tenzij op de wei van een nabijgelegen boerderij), maar allemaal besteedden ze de grootste zorg aan hun outfit en slaapplaats. Iemand toonde me trots de tipi waaraan hij maandenlang had gewerkt. Alleen al het vervoer van de loodzware palen was telkens weer een uitdaging, maar een kampweekend overslaan was voor hem geen optie. Want ook hij liet er geen twijfel over bestaan: als hij er zelf had mogen over beslissen, dan was hij 150 jaar geleden echt ergens op een Noord-Amerikaanse prairie geboren. Naar hier komen was voor hem the next best thing.
Maar het plaatje moest kloppen, tot in het kleinste detail. GSM’s, laptops en andere getuigen van de moderne wereld werden zorgvuldig verborgen. Er werd misprijzend gefluisterd over die ene man die zijn revolver in een Hollywoodholster op de heup droeg.
Het wereldje was zo verscheiden als er deelnemers waren.
Ik ontmoette gezinnen die zich en bloc op het indianisme hadden gestort, gescheiden vaders die hier alleen maar waren omdat hun zoontje zo dol was op cowboys en indianen, en eenzame trappers die zich zo diep hadden ingegraven in hun westernpersoonlijkheid dat niemand zich nog hun echte naam kon herinneren. Allemaal hadden ze hun eigen, soms aangrijpende, verhaal.
Haast in tranen vertelde een vrouw me hoe ze hier, in deze voor buitenstaanders bizarre omgeving, voor het eerst het gevoel van veiligheid ervaarde dat ze haar hele leven had moeten ontberen. Een ander vertelde me over de ziekte die hij al van kindsbeen had en hoe hij zich hier de man kon voelen die hij van maandag tot vrijdag niet kon zijn.
Hoe vreemd ook, eenmaal ik er midden in zat, kon ik niet anders dan me koesteren in de gezelligheid van deze lokale versie van de Far West.
Iedereen kende er iedereen. Het dagelijkse leven - hoe onecht ook - was er verleidelijk simpel. Vuurtje stoken, eten maken, een glas drinken met vrienden en ’s avonds de onvermijdelijke sing-a-long.
Misschien dat we allemaal af en toe een time-out zouden kunnen gebruiken in dit kleine universum.
Text & photos: Geert Huysman
ALLE BEELDEN IN DEZE REEKS